Onderstaand vaktijdschrift schreef ik voor het boek Lang leve zwemmen van Dam Uitgeverij
Zoals een wedstrijdzwemmer vaak als tiener al beslist dat hij bij de absolute wereldtop wil horen, zo wist Jacco Verhaeren al jong dat hij zwemtrainer wilde worden. In 1984 keek ik voor het eerst naar de Olympische Spelen in Los Angeles en ik werd direct geïntrigeerd door alle verhalen van sporters en trainers’, vertelt hij.
Zoals een wedstrijdzwemmer vaak als tiener al beslist dat hij bij de absolute wereldtop wil horen, zo wist Jacco Verhaeren al jong dat hij zwemtrainer wilde worden. In 1984 keek ik voor het eerst naar de Olympische Spelen in Los Angeles en ik werd direct geïntrigeerd door alle verhalen van sporters en trainers’, vertelt hij.
‘Het was niet te vergelijken met nu; alles werd minder prominent in beeld gebracht. Maar toch werd ik gegrepen door het fenomeen dat iemand precies op een bepaalde dag, op een bepaald uur een wereldprestatie kan leveren. Ik was al enthousiast, maar die ervaring gaf me het laatste duwtje in de rug’.
De trainer in spe koos zorgvuldig zijn vakkenpakket op de havo en volgde aansluitend het CIOS. En niet zonder resultaat. Verhaeren was 23 jaar actief als zwemtrainer en trainde bekende namen als Pieter van den Hoogenband, Ranomi Kromowidjojo en Inge de Bruijn. Sinds de Spelen van Londen staat hij niet meer als coach langs de badrand, maar is hij nog wel de technisch directeur van de KNZB.
Verhaeren begon uiteraard niet aan de top, maar als stagiaire bij vereniging MZ&PC in Maastricht. ‘Toen Roland Gaastra in 1989 bij deze vereniging wegging om bondscoach in België te worden, nam ik zijn plaats in. In 1993 werd ik ook door de moeder van Pieter van den Hoogenband benaderd met de vraag of ik trainer bij PSV wilde worden. Langzaam maar zeker rolde ik via mijn zwemmers bij regionale kampioenschappen en later de nationale kampioenschappen de wereld van de topsport binnen.’
Het vak van trainer was geen vetpot voor Verhaeren. Lange tijd werkte hij parttime bij de verenigingen en verdiende de rest van zijn inkomen onder meer in een sportschool of elders. ‘Dat ik een halve baan had bij een zwemvereniging, was al revolutionair in die tijd. In de jaren tachtig en negentig waren bijna alle zwemtrainers vrijwilligers. En nog steeds zijn het bij lokale verenigingen de vrijwilligers die ervoor zorgen dat er zwemtraining gegeven kan worden.’
In 1994 begon het werk van Verhaeren internationaal gezien zijn vruchten af te werpen. Hij boekte zijn eerste succes toen Pieter van den Hoogenband Bij de Europese jeugdkampioenschappen in het Tsjechische Pardubice driemaal goud won, op de 100, 200 en 400 meter vrije slag. Een jaar eerder won hij overigens al drie medailles bij de Europese Jeugd Olympische Dagen in Valkenswaard.
Verhaeren wist in de veertien jaar daarna mee te groeien met het succes van zijn pupil. ‘Het werken met een toptalent kan beiden naar grote hoogten stuwen, hoewel dat geen vanzelfsprekendheid is. Je moet op een gegeven moment een beslissing nemen: ga ik mezelf als coach meer verdiepen of laat ik het talent los? Ik was in staat om het eerste te doen.’
Waar haalde je de kennis vandaan?
‘De basis werd gelegd op het CIOS, maar voor dit werk moet je wel een autodidact zijn. Ik heb veel gelezen, onder andere over fysiologie, periodisering en het maken van planningen. Ook heb ik veel gesproken met andere coaches. Zo heb ik veel gehad aan mijn contacten met Titus Mennen en later, toen ik met senioren ging werken, aan Rens Dekker. De zwemtrainerswereld is gelukkig een open circuit, waar kennis en kunde worden uitgewisseld’.
Binnen het trainersvak hebben veel veranderingen plaatsgevonden. Welke zijn voor jouw carrière belangrijk geweest?
‘Tot halverwege de jaren negentig moest je het stellen met beperkte middelen. Er was geen geld en geen expertise. Toch ging dat ook goed. Middelen die er niet waren, konden ook niet ingezet worden. Zo simpel was het. De kennis die wél voorhanden was, gebruikte ik optimaal. En ik had, zoals gezegd, een goede basis; ik wist hoe ik moest periodiseren en programma’s moest maken. Dat programmatische is altijd gebleven. Mensen zeggen soms dat ik een intuïtieve coach ben. Toch was ik altijd juist erg veel bezig met de feiten. Natuurlijk: coaching is kennis gevoed door intuïtie. Je moet je inleven, goed communiceren en je gevoel volgen. En die intuïtie is de afgelopen twintig jaar zeker gegroeid. Maar het programmatisch werken is altijd gebleven.’
‘Het landschap van het coachen heeft in het zwemmen de afgelopen jaren hele andere vormen aangenomen. Waar de zwemtrainer vroeger meer solistisch te werk ging, wordt er nu een heel specialistenteam rond een topsporter geformeerd.
De afgelopen twintig jaar heeft er echt een professionalisering van de sport plaatsgevonden. We werken nu onder meer met bewegingswetenschappers, krachttrainers, fysiotherapeuten, mentaal begeleiders, voedingsdeskundigen en sportartsen.’
‘Vroeger trainde je rustig zo’n dertig mensen en planning was je core-business. Nu is dat ondenkbaar. Planning is nog steeds belangrijk, maar het plaatjes is dan nog niet compleet. Je voert als hoofdtrainer de regie over een heel team. Ik voorzie ook dat het trainersvak zich nog verder zal specialiseren. Als je een goeie wedstrijdcoach bent, wil dat niet zeggen dat je ook een goede manager bent. In de toekomst heb je, denk ik, meer verschillende coaches, die tezamen meerdere gebieden bestrijken’.
‘Na de Olympische Spelen van Atlanta in 1996 kwam ik in contact met Jan Olbrecht, een Belgische professor. Hij is een autoriteit op het gebied van lactaatmetingen. Ik wist al eerder van het bestaan van lactaatmetingen af, maar ik merkte dat er een hiaat was. Je kunt wel lactaatwaardes meten en dan weet je dat je met een bepaalde snelheid een bepaalde hoeveelheid lactaat hebt. Maar daar kon ik niet zoveel mee. Totdat Olbrecht liet zien hoe je die waarden kunt interpreteren en gebruiken om informatie te krijgen over belasting en belastbaarheid. Ze zijn nu een belangrijke hulpmiddel tijdens de trainingen.’
‘Olbrecht is van 1996 tot en met 2012 mijn grootste inspirator geweest. Eens in de paar maanden deden we een lactaatmeting, zo’n vier vijf keer per jaar. Na de metingen bespraken we de resultaten. Van die samenwerking heb ik op trainingstechnisch gebied het meeste geleerd. Ik leerde over de effecten van training, en hoe ik deze informatie optimaal bij elke zwemmer individueel kon gebruiken.’
‘Wetenschap is mooi en onderzoek heel goed, maar ik wil het zwemmen en de wetenschap bij elkaar brengen. Ik lees graag veel, maar het moet wel praktisch toepasbaar zijn. Het moet om “embedded science” gaan. Ik voorzie in de toekomst een ontwikkeling waarin de wetenschap nog meer naar het zwembad toe zal komen om ter plekke theorie en praktijk bij elkaar te brengen. Wist je trouwens dat het zwemmen in bijna al die facetten voorop loopt? Veel professionele sporten zijn nog heel conservatief’.
Sinds 2012 ben je zelf geen zwemtrainer meer, maar legde je je helemaal toe op de functie van technisch directeur. Wat zijn op dat gebied te plannen?
‘We willen op drie terreinen veranderingen bewerkstelligen en werken ‘top-down’. Eerst moesten het Nationale Trainings Centrum (NTC) en de Regionale Trainings Centra (RTC) fulltime bezet worden door coaches en staf. We hebben nu drie RTC’s, in Drachten, Amsterdam en Eindhoven. De doelstellingen omtrent de bezetting zijn goeddeels gehaald.’
‘Nu richten we ons op de 435 zwemclubs, waarvan er vijftien zogenoemde sterke verenigingen zijn. Die vijftien zijn qua accommodatie, structuur, bestuur en coaching goede plekken om veel te leren. Maar ze zijn nog alles behalve professioneel, omdat er geen geld is om de coaches te betalen. Coaches worden hier alleen uit de bijdrage van de club betaalt. Voor de bond is het een schone taak om dit te veranderen.’
‘Er blijven naast de sterke verenigingen dus nog 420 clubs over. Het aanbrengen van veranderen bij die verenigingen vraagt een echte cultuuromslag en dat kost tijd. Clubs moeten meer aangemoedigd worden om zelf aan zwemonderwijs te doen, om nieuwe instroom te garanderen en om trainers wat beter te betalen. Het ondernemerschap zal bij de verenigingen een belangrijke plaats gaan innemen. Ook zal de contributie omhoog moeten en de verenigingen zullen ook met lokale overheden om tafel moeten. Want deze laatste partij kan veel betekenen in het professionaliseringsproces van een vereniging’.
‘We zien steeds meer dat succes staat of valt met een professionele structuur. Soms hoor je nog een enkel heroïsch verhaal over een vrijwilliger die een zwemmer in een nationale zwemploeg heeft. Maar dat is niet meer de realiteit, omdat je op die basis geen professionele structuur rond een topper kunt bouwen. Dat wil overigens niet zeggen dat vrijwilligers niet goed functioneren. Ze zijn van onschatbare waarde voor de verenigingen’.
Als bondscoach wil ik het zwemmen ook op de ‘maatschappelijke agenda’ krijgen.
Topsport is altijd een katalysator in de samenleving geweest. En topsporters zijn een rolmodel voor anderen. We kunnen een mooi gebouw neerzetten of een mooie weg aanleggen, maar toch zal de bevolking daarvoor niet in oranje kleren de straat opgaan met toeters en vlaggen. Sport kan dit wel bewerkstelligen.’
‘In 2012 was de Olympische slogan: “Inspire a generation”. En zo werkt het ook echt. Het is zó jammer dat het Olympisch Plan 2028 is gesneuveld. Er wordt alleen maar naar de kostenkant gekeken. Het ontbreekt de overheid aan know-how. Ik weet zeker dat we het hadden kunnen waarmaken en dat het uiteindelijk meer had opgeleverd dan dat het Plan zou kosten.
Je praat met dezelfde passie over maatschappelijke thema’s als over de techniek van de zwemtraining. Is dat altijd zo geweest?
‘Vóór 2000 had ik nog niet zo’n uitgesproken mening. Inmiddels ben ik vaker in contact met bredere lagen van de zwemwereld en heb ik meer ervaring in, en oog voor deze materie. Ik wil me in mijn functie echt inzetten voor een betere samenleving. Als trainer was ik goed in het bij elkaar brengen van kennis en kunde. Ik wist dat het onmogelijk was om alles alleen te doen. Deze instelling heeft me ver gebracht. Ook als het om maatschappelijke thema’s gaat wil ik samenwerken met andere partijen. Dat brengt je verder’.
Twee toppers van Jacco Verhaeren
Jacco Verhaeren begon zijn carrière als coach in de topsport toen Pieter van den Hoogenband bij hem ging trainen. In de laatste jaren van zijn trainerschap werkte hij onder meer met de meest succesvolle zwemster van dit moment, Ranomi Kromowidjojo. We vroegen hem om een schets van beide toppers.
Pieter van den Hoogenband (1978)
Sporticoon Van den Hoogenband is vooral bekend van zijn wereldrecords op de 100 meter (47.84) en 200 meter (1.45,35) vrije slag die hij behaalde tijdens de Olympische Spelen in 2000 in Sydney. Het wereldrecord op de 100 meter zou acht jaar standhouden. Hij won zeven Olympische medailles, waaronder driemaal goud, en was zestien maal Europees kampioen op de lange en korte baan.
Verhaeren: ‘Met Pieter ben ik opgegroeid. Ik was 24 jaar toen ik hem leerde kennen en hij 15. We stonden allebei aan het begin van onze carrière. Ik zag meteen dat hij als zwemmer speciale gaven had. Hij kon op het gebied van conditie, snelheid en watergevoel dingen doen tijdens de trainingen die ik nog nooit gezien had en die ik daarna ook niet meer gezien heb.’
‘Toen hij bij mij begon, zag ik direct een goed “watergevoel”, maar zijn techniek was wat je noemt gooi-en-smijtwerk: heel ruw. Aan mij de uitdaging om het gevoel te behouden en hem de techniek leren en toepassen’.
‘Pieter was van origine meer een 200- en 400 meter-zwemmer, maar hij had de ambitie om een wereldrecord te zwemmen op de 100 meter vrije slag. Door technische aanpassingen zijn we daarin geslaagd. Zo moest hij meer controle krijgen over zijn slag.’
‘In ‘96 nam Pieter voor het eerst deel aan de Olympische Spelen, in Atlanta. Het was zichtbaar dat hij toen nog niet af was. Hij kon zijn beentempo nog niet voldoende vasthouden. Op basis van zijn talent, zijn passie en zijn harde werk,werd hij toch vierde. Maar dat legde wel de basis voor alle successen bij de drie Olympische Spelen waar hij daarna aan deelnam’.
‘Het mooie is dat hij die passie en ambitie in de rest van zijn leven heeft weten vast te houden. De resoluutheid waarmee hij altijd gaat voor de hoogst mogelijke kwaliteit, dat typeert hem’.
Ranomi Kromowidjojo (1990)
Ranomi Kromowidjojo sprong als 3-jarig meisje het water in, omdat ze dacht dat ze met haar nieuwe badpak ook meteen kon zwemmen. Het was een begin van een lange loopbaan als wedstrijdzwemster.
In 2006 maakte de toen 15-jarige zwemster haar entree bij de EK senioren, waar ze samen met haar ploeg het zilver won op de 4x100 vrije slag. Er volgen meer successen op de estafette en bij de spelen in Beijing verovert ze een gouden medaille.
De eerste individuele mondiale successen volgen in 2010 op de WK kortebaan. In 2011 wordt ze in Shanghai wereldkampioene op de langebaan met het estafetteteam en behaalt zij zilver op de 50 meter vrije slag en brons op de 100 meter vrije slag. Een jaar later wint ze bij de Spelen in Londen goud op de 50 en 100 meter vrije slag en zilver met het estafetteteam.
Volgens Verhaeren, die Ranomi vanaf 2008 heeft getraind, is zij is een goed voorbeeld van een sporter die al op jonge leeftijd besloot om kampioen te worden. ‘Echte winnaars nemen als tiener, meestal tussen hun veertiende en zestiende, de beslissing om de top te willen halen. Ranomi deed dat ook en niets mocht tussen haarzelf en dat doel komen. Ze bleef altijd gefocust op het bereiken van het hoogst haalbare en vond dit het belangrijkst in haar leven.’
‘Zelf leerde ik Ranomi kennen toen ze zestien jaar was, dus op een wat later tijdstip in haar ontwikkeling dan bij Pieter. Ze trainde destijds in Groningen en kwam bij mij trainen in de aanloop naar de EK’s en WK’s.’
‘Tot aan de Spelen in 2012 had ze op de individuele nummers geen grote titels gewonnen. Maar ze was er echt van overtuigd dat ze het bij de Spelen zou kunnen waarmaken. Misschien geloofde ze er zelf nog wel meer in dan haar omgeving. Dat vond ik heel sterk van haar.’
‘Ik zag in de aanloop naar Londen dat ze zich heel goed ontwikkelde. Het trainen van Ranomi was bijzonder, omdat ik door het trainen van Pieter en anderen al zoveel ervaring en kennis opgedaan. Dat kwam nu allemaal ten goede aan Ranomi. Alles kwam bij elkaar: de ervaring als coach en mijn kennis van de zwemtechniek, het concept van het “team-around-the-team” en alle ervaring met planning- en management. Vragen als: wanneer is veel teveel, wanneer stop ik met mijn studie waren in het traject met Pieter al eens aan bod gekomen. Als ik eerder over die kennis en ervaring had kunnen beschikken, waren zwemmers als Marcel Wouda en Pieter misschien wel eerder op het podium gekomen’.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten