maandag 24 maart 2014

Erica Terpstra en Ada Kok: tussen amateurisme en professionaliteit

Het onderstaande artikel schreef ik voor het boek 'Lang leve zwemmen', een uitgave van Dam Uitgeverij.

Erica Terpstra (1943) en Ada Kok (1947) behoorden in de jaren zestig van de vorige eeuw tot de groep sporters die gezicht gaven aan het wedstrijdzwemmen, in Nederland, bij EK’s en bij de Olympische Spelen. De vier jaar oudere Terpstra ontfermde zich aanvankelijk over Kok, die zich al op 13-jarige leeftijd in de top van het nationale zwemmen wist te manoeuvreren. Beiden zijn altijd actief gebleven in en rond de topsport.

Het eerste contact tussen de twee werd ruim vijftig jaar geleden gelegd. Hun vriendschap, die tot op de dag van vandaag voortduurt, gaat verder dan alleen de gedeelde passie voor zwemmen. Dat blijkt als ze elkaar, halverwege de afstand tussen hun woonplaatsen, weer eens ontmoeten, om samen terug te blikken op het roerige decennium waarin zij aan de top stonden. En om te vertellen hoe zij zich in hun leven en in hun maatschappelijke carrière ontwikkelden na het afscheid als actief zwemmer.

Hoe is jullie zwemcarrière begonnen?
‘Ik ben met zwemmen begonnen nadat de huisarts dat mijn ouders had geadviseerd, omdat ik zo iel en mager was’, zegt Erica lachend. ‘Hij hoopte dat ik zo wat sterker zou worden.’
Het leidt tot meerdere titels bij Nederlands kampioenschappen in de periode 1960 -1964. En zij mag als snelste vrije slag zwemster naar de Olympische Spelen in Rome (1960), waar zij de finale haalt.
In ‘64 weet zij tijdens de Spelen in Tokio een zilveren en een bronzen plak te behalen op de 4x100 meter wisselslag en de 4x100 vrije slag. Ada Kok maakte daar onderdeel uit van het estafetteteam 4x100 wisselslag.
Erica: ‘Ik werd lid van de Haagse zwem- en poloclub H.Z.& P.C. en dat was geen straf. De heren werden met waterpolo al snel Nederlands kampioen en ik trainde met ze mee. Op alle jongens ben ik wel een keer verliefd geweest. Na afloop van de trainingen dronken ze koffie en er werd een spelletje biljart gespeeld. En ik deed natuurlijk mee.’
‘Ik was het enige meisje en zat in de vijfde klas van het gymnasium. Al snel bleek dat ik wel een beetje talent had. De vrouw van de badmeester, mevrouw Waagenaars, kwam haar man elke dag een pakje boterhammen brengen. Haar was mijn aanleg voor het zwemmen ook opgevallen. En omdat ze toch naar het zwembad kwam, wilde zij mij wel wat training geven.’

‘Mijn ouders gaven mij toestemming maar waren heel duidelijk: als mijn school er onder leed, was het einde oefening. Maar in de aanloop naar de Spelen ging het op beide fronten niet goed. Ik dreigde de selectiewedstrijden niet te halen en ook op school ging het slechter. Mijn rector, de vader van de latere regisseur en toneelspeler Eric Schneider, wist wat het betekende om een talentvol kind te hebben en ging met mijn ouders praten. Hij zei: “Als jullie je kind naar de Olympische Spelen laten gaan, zal ik haar schoolprogramma aanpassen aan de zwemtrainingen”. En zo gebeurde het. Dat was voor die tijd niet alleen vooruitstrevend, maar ook illegaal. Ik heb veel te danken aan die man. Met dit aangepaste wedstrijd- en schoolprogramma boekte ik direct resultaat.’
‘Tegen ouders van talentvolle kinderen zeg ik daarom altijd: geef ze de kans! Het is zo’n rijke ervaring, ook al wordt het qua prestaties helemaal niets! Om dit mogelijk te maken heb ik in mijn carrière als politica, gepleit voor het oprichten van de zogenoemde LOOT-scholen, waar talentvolle jonge sporters een aangepast lesprogramma kunnen volgen.’

De meervoudig Nederlands kampioene had geen team van begeleiders klaar staan. ‘Ik kreeg wel een bondstrainer en ook ging conditietraining deel uitmaken van mijn trainingsschema. Verder was het allemaal puur amateuristisch. Ik werd getraind door vrijwilligers, onder andere door Coen Schlingemann. De begeleiding stond nog helemaal in de kinderschoenen. Het enige wat je al had waren de kring- en selectiewedstrijden. Wel waren er begeleiders die met je mee gingen naar de grotere wedstrijden. Die dames werden in die tijd nog chaperonnes genoemd.’

Ook Ada Kok ontdekte het zwemmen bij toeval. Ze rolde via haar eveneens talentvolle zus Gretta de zwemwereld in. ‘Zij ging eerder naar de Spelen dan ik en nam een Olympische koffer vol mooie kleding mee naar huis. Ik was meer onder de indruk van de koffer dan van de Olympische Spelen zelf, maar werd meteen enthousiast. Zoiets wilde ik ook wel.’
‘Ik was dertien jaar toen ik serieus ging zwemmen en naar buitenlandse trainingsstages en wedstrijden mocht. Stond ik daar met twee staartjes in mijn tuinbroek. Ik was echt nog een kind en duimde nog. Het zwemteam wist ook niet wat ze met mij aanmoesten. Ik trok veel op met Erica. Enkele jaren later, toen ik eindexamen moest doen, maar ook naar Zuid-Afrika wilde om demonstraties te geven en wedstrijden te zwemmen, overhoorde Erica mij elke dag. De docenten waren verbaasd dat ik het examen haalde.’
Ada zwemt in de periode 1963 tot 1967 op de 100 en 200 meter vlinderslag negen maal een wereldrecord. In 1964 behaalt zij tijdens de Spelen van Tokio, samen met het estafetteteam - waar ook Erica en haar zus Gretta deel van uitmaken - zilver op de 4x100 wisselslag. Tijdens diezelfde spelen weet Ada ook het zilver te bemachtigen op de 100 meter vlinderslag. Dit zijn niet haar enige Olympische successen. Ze sleept ook het goud binnen op de 200 meter vlinderslag bij de Spelen van Mexico in 1968.

Ada Kok werd niet getraind door vrijwilligers. ‘Eerst was ik lid van de HDZ in Amsterdam en werd ik getraind door Tine Lewis. Daarna werd ik lid van de zwemclub de Futen in Amstelveen. Deze club had echter geen clubtrainer en daarom ben ik gaan trainen bij Wil van Breukelen, terwijl ik lid van de Futen bleef.
‘Haar aanpak loog er niet om: die was kei- en keihard. Wil van Breukelen was een beetje de vrouwelijke Jan Stender, een trainer die ook bekend stond om zijn Spartaanse trainingen.’
‘Ik heb wat afgezwommen in dat jaar 1962! Wil zei: “Als jij straks naar Leipzig gaat dan word jij Europees kampioen. Klaar.” Ze heeft me alle hoeken van het zwembad laten zien. Wil was puur natuur en haar tijd ver vooruit. Zij maakte al zwemplankjes van hout om je benen te trainen. Nu heb je kickboards, floatboards, noem maar op. Toen nog niet. Ook moest ik geregeld met elastieken (die gemaakt waren van stuk geknipte oude autobanden) om mijn benen trainen om mijn armspieren te oefenen. Ze kwam zelf op dat soort ideeën, want er was in die tijd weinig uitwisseling tussen trainers.’
‘Als ze zag dat je aandacht verslapte, liet ze je in weer en wind op de kant staan of tientallen keren om het zwembad lopen. Het maken van 200 starts en keringen achter elkaar was niet ongewoon. Als ze dan met een ander stond te praten, zei ik dat ik klaar was. Zonder om te kijken zei ze, “Nee dat waren er 124”.’
‘Mijn zus en ik moesten ook wel eens keihard naar huis fietsen. Onze ouders werden dan gebeld of we op de afgesproken tijd thuis waren. Dat was eigenlijk de druppel. Ik ben toen bij Charles Rittol van vereniging DJK gaan trainen, terwijl ik zelf lid bleef van de Futen.’
Erica: ‘Ik had een dergelijke manier van trainen nooit volgehouden. De methode Stenders en Van Breukelen was extreem. Ik trainde elke dag aan het einde van de middag anderhalf uur en vond dat meer dan voldoende. Trainen doe je met je koppie, zeg ik altijd. Ik had bovendien ook niet heel veel tijd’.

Kok en Terpstra hebben de zwemwereld ingrijpend zien veranderen. Waar je vroeger afhankelijk was van het pedagogisch klimaat van een zwemvereniging, heb je nu veel kanalen om kennis ervaring op te doen.

Hoe hebben jullie die verandering beleefd?
Ada: ‘De echte doorbraak voor Erica en mij kwam in 1962 met de komst van de Australische coach Forbes Carlile. Hij was toen al een begrip en had succesvolle zwemmers getraind. Het was bijzonder dat de KNZB zo’n grote naam binnenhaalde. Ze waren daarin leidend voor andere sportbonden. ‘
‘Hij had een heel eigen aanpak. Opeens moesten we aan warming-up en tapering gaan doen. De Nederlandse trainers vonden dit aanvankelijk helemaal niks. Ouders en trainers probeerden de nieuwigheidjes zoveel mogelijk te boycotten. Warming-up vonden velen een verspilling van energie en tapering geheel onnodig. Dan gingen we stiekem baantjes zwemmen bij een ander zwembad. Maar uiteindelijk bleek de komst van Carlile een verademing. Alsof we vanuit de jungle het open veld in liepen.’

Erica: ‘Van Carlile leerden we ook hoe we de wedstrijden moesten visualiseren. Dat was heel waardevol. Men vond het maar raar, maar ik was van het begin af aan enthousiast. Je herhaalde eindeloos de perfecte wedstrijd, net zo lang totdat je deze reis helemaal in je hoofd had. Als het startschot klonk was je in staat om zonder nadenken te doen wat je moest doen’.
‘Ik heb deze techniek later ook gebruikt toen ik in de Tweede Kamer zat. Had ik een zwaar debat, dan visualiseerde ik de goede afloop. Stond ik daar, was het lastige debat geen probleem.’

Ada: ‘Carlile liet ons doorgaan tot bij de pijngrens of daarover. Ook die manier van trainen stuitte op veel weerstand. De andere trainers waren “not amused”. Maar ook de dieetadviezen van hem en zijn vrouw Ursula zijn me altijd bijgebleven.’
Erica: ‘Ja, we moesten een logboek bijhouden en werden ook regelmatig gewogen.’
Ada: ‘Toch bleef het amateuristisch Als je bijvoorbeeld bedenkt dat ik in maart, voorafgaand aan de Spelen in Mexico in 1968, heel Oost-Europa ben door gereisd bij wijze van training. Behalve de naargeestige Oost-Europese sfeer daar in die dagen, was er ook eens geen behoorlijke maaltijd te krijgen. Dat zou nu niet meer gebeuren.’

‘Mentale begeleiding was er verder nauwelijks’, zegt Ada. ‘Ik herinner me nog goed dat ik in 1968 zonder mijn vaste zwemmaatjes meedeed aan de Spelen van Mexico. Om de tijd te doden kaartte ik met de journalisten, die toen nog in het Olympisch dorp mochten komen. Ik was een van de oudsten in de zwemploeg en voelde me alleen.’
‘De eerste wedstrijd was de 100 meter vlinderslag. Ik presteerde slecht in de Olympische finale en eindigde als vierde. Er was niemand om me op te vangen. Iedereen was vreselijk gechoqueerd dat ik “maar” vierde was geworden. Het enige wat werd gezegd is: ga maar vroeg slapen. Dit maakte me zo kwaad, te meer omdat ze me die avond vergaten mee te nemen en ik liftend vanuit het zwembad naar het Olympisch dorp terug moest.’
‘Die kwaadheid heb ik gelukkig kunnen omzetten in energie en twee dagen won ik de 200 meter vlinderslag. Toen werd ik opeens weer gezien en gewaardeerd. In plaats van mee te doen met de festiviteiten rond mijn gouden medaille smeerde ik hem ‘s avonds met een leuke andere sporter. Ik dacht: ik moest het alleen doen toen het niet goed ging en dus vier ik het nu ook alleen. Pas in de loop van de ochtend kwam ik weer in het Olympisch dorp. Daar waren ze niet blij. Ik werd op het matje geroepen en men adviseerde mij om naar huis te gaan. Ik had immers de ambassadeur met zijn bloemen voor mij in z’n hemd gezet. Daar kwam het gelukkig niet van.
De journalisten vonden het intussen allemaal prachtig. Zat ik daar op de persconferentie nog na te genieten met zwarte ogen van de alcoholische versnaperingen die ik had genuttigd om mijn gouden medaille te vieren.’

Niet alleen de mentale begeleiding ontbrak, ook sportartsen waren in onze tijd nog geen gemeengoed. Alleen Ada heeft ervaring met sportarts John Rolink, maar moest via de tuinpoort de praktijk binnenkomen: ‘Hij deed wat basishandelingen zoals bloeddrukmeting en hield mijn algehele conditie goed in de gaten’.

Erica is staatssecretaris van sport en voorzitter van het NOC-NSF geworden en Ada heeft een carrière bij Speedo International opgebouwd. Hoe komt het dat jullie allebei actief zijn gebleven voor jullie sport?

Erica: ‘Daar heb ik een hele plausibele verklaring voor. Ik vond de spelen van Rome zo ongelofelijk inspirerend met al die mensen met alle kleuren van de regenboog. Je hebt allemaal dezelfde droom en dat is deelname aan het grootste sportevenement van de wereld. Ik voelde me wereldburger en dat is altijd zo gebleven. Ik wilde dit allemaal nog een keer meemaken en ging me voorbereiden op de Spelen van Tokio.’
‘Vol van die Spelen keerde ik terug. Ik trof echter een Nederland aan dat niet veel met de Spelen op had. In die jaren regeerde het kabinet-Den Uyl en dat organiseerde gespreksgroepen via het Nederlands Gesprek Centrum, onder andere over sport. Die gesprekken werden vooral gedomineerd door politieke manipulatoren. Ze hadden alles al tevoren bedacht; de spelen zijn te commercieel, dat moet je verbieden. Wedstrijdsport is voor de elite en moet ontmoedigd worden. Maar iedereen moest sporten. Zo van, wij weten wat goed is voor onze broeders. Daar had ik zo de pest in gekregen. Ik dacht; als de politiek mij wil verbieden om in mijn eigen tijd op eigen kosten mij op mijn manier met sport bezig te houden, dan ga ik me met de politiek bemoeien. Dus mijn sportieve achtergrond had alles te maken met mijn keuze voor de politiek.
Kok: Ik werd gescout door Speedo International. De managing director had mij bij een groot zwemtoernooi ontmoet en ontdekte daar hoeveel contacten ik in de zwemwereld had. Hij zag in mij een goede medewerker marketing en PR. Ik wist toen nauwelijks wat dat inhield en heb mijzelf in de loop der jaren in deze functie helemaal ontwikkeld. Ik ben er tot mijn pensionering gebleven.’

Los van het werk, wat is het belangrijkste wat jullie hebben meegenomen in je carrière?

Ada:’Vallen en weer opstaan, doordrammen. Bij mij moet de onderste steen altijd boven. En verder open en eerlijk zijn en belangstelling hebben voor anderen’.
Erica: ‘Ik ben een echte teamplayer en was bij de estafette altijd al sneller dan in een solorace. Het is belangrijk dat je authentiek blijft en je richt op fair play. Dat wordt geaccepteerd’.
Ada: daar sluit ik me helemaal bij aan: Iedereen gaat op zijn eigen manier voor goud. En dat is goed: voor goud gaan met fair play en opgeheven koppie.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten